Artikel 6 van het koninklijk besluit van 9 november 2015 'houdende bepalingen inzake het eindeloopbaanregime voor personeelsleden van het operationeel kader van de geïntegreerde politie'

voert een regime in van non-activiteit voorafgaand aan de pensionering ("de NAVAP"). Dit stelsel staat enkel open voor de politieambtenaar die onder meer "een preferentiële vervroegde pensioenleeftijd van 54, 56 of 58 jaar genoot vóór 10 juli 2014". Verzoeker die als politieofficier niet dit regime kan genieten, vordert enkel de schorsing van dit NAVAP-regime in zoverre die de toepassing ervan beperkt tot het personeelslid "dat een preferentiële vervroegde pensioenleeftijd van 54, 56 of 58 jaar genoot vóór 10 juli 2014".

De Raad van State oordeelde in zijn arrest nr. 234.815 van 24 mei 2016, dat de gehele regeling van de NAVAP ondeelbaar is. Het blijkt volgens de Raad van State immers niet dat de overheid ook afgezien van het deel waarvan de schorsing wordt gevraagd, voor het overige dezelfde regeling zou hebben uitgevaardigd. In die omstandigheden oordeelde de Raad van State in deze stand van het geding dat een verzoeker, die niettemin slechts de schorsing vordert van een deel van een onsplitsbaar reglement, geen belang heeft bij de schorsing van de betrokken zinssnede. De vordering tot schorsing werd daarom verworpen.