Het NSPV engageert zich om alle aspiranten van de basisopleiding Politieinspecteur (of ze nu lid zijn van onze vakorganisatie of niet) duidelijk en degelijk te informeren, over enkele thema's die hun het meest aanbelangen.  Hiertoe werd een maandelijkse 'aspiranten'-nieuwsbrief in het leven geroepen.
Thema van deze maand: Burgelijke aansprakelijkheid

Burgerlijke aansprakelijkheid, het basisprincipe

Artikel 47 van de Wet op het Politieambt (WPA) bepaalt dat ofwel de Staat dan wel de gemeente of de meergemeentezone aansprakelijk is voor de schade die wordt veroorzaakt door de personeelsleden in de functies waarin men hen heeft aangewend.  Die uitoefening van zijn functies zijn niet noodzakelijk beperkt tot enkel de diensturen.

Derden, die enige vorm van schade hebben geleden ingevolge het optreden van een personeelslid in de uitoefening van zijn functie, kunnen hun schadeclaim wenden tot de bevoegde overheid.

Het kan evenwel zijn dat een benadeelde ervoor opteert om enkel het individuele personeelslid aan te spreken voor het bekomen van een schadevergoeding.  In dat geval kan het personeelslid zijn overheid zelf mee in het geding betrekken ofwel kan deze overheid vrijwillig tussenkomen.

Het is evenwel belangrijk om op te merken dat de betrokken overheid dus in eerste instantie zal moeten instaan voor het vergoeden van de schade die werd berokkend door de personeelsleden in het raam van de uitoefening van de functies.

---

Beperkte persoonlijke aansprakelijkheid van het personeelslid

De burgerlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van de politie is beperkt tot het begaan van een opzettelijke fout, een zware fout of een lichte fout die bij hen gewoonlijk voorkomt.  Slechts wanneer één van deze fouten aanwezig is in hoofde van het personeelslid, zal het geldelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de schade die de overheid of een derde lijdt.

De verschillende bepalingen van “fout” worden als volgt gedefinieerd:

  • de opzettelijke fout is de bewuste, gewilde miskenning van een wettelijke of reglementaire norm die een welomschreven gebod of verbod oplegt of van de algemene zorgvuldigheidsnorm; 
  • de zware fout is elke onopzettelijke fout die zodanig grof en buitensporig is, dat ze onbegrijpelijk voorkomt vanwege een redelijk persoon; het niet treffen van de elementaire voorzorgsmaatregelen die elk zinnig mens treft. Er is een zware fout wanneer de dader zich ervan bewust was of behoorde zich ervan bewust te zijn dat zijn handeling schade zou berokkenen;
  • de gewoonlijk voorkomende lichte fout is de lichte fout die zich bij herhaling voordoet binnen een relatief korte tijdspanne, zonder dat dit, iedere fout op zichzelf beschouwd, de aansprakelijkheid van de werknemer zou kunnen meebrengen en zonder dat die fouten noodzakelijkerwijze van dezelfde aard zijn.

Een lichte fout van het personeelslid op zich zal dus geen persoonlijke aansprakelijkheid met zich meebrengen.
De beoordeling van de foutaansprakelijkheid zal geval per geval dienen te gebeuren, rekening houdende met de specifieke omstandigheden en de specifieke beroepsvoorschriften.

In het geval van een eventuele strafrechtelijke veroordeling van het personeelslid, is de overheid niet automatisch verplicht tot het opleggen van een fout.
Daarentegen zal de overheid bij haar beoordeling, soms principieel vertrekken van het uitgangspunt van zware fout, bijvoorbeeld voor het verlies van een wapen of van een communicatiemiddel.

---

De overheid stelt een rechtsvordering in tegen het personeelslid

Elke rechtsvordering van de overheid tegen een personeelslid in het raam van zijn persoonlijke foutaansprakelijkheid, kan slechts rechtsgeldig ingesteld worden indien het wordt voorafgegaan door een aanbod tot dading.  De overheid kan immers beslissen om de schade die zij heeft geleden, al dan niet gedeeltelijk te verhalen op het personeelslid persoonlijk.

Volgende procedure dient daarbij gevolgd te worden genomen:

  1. de bevoegde overheid moet het aanbod tot dading laten voorafgaan door een voorstel van aanbod tot dading dat aan het betrokken personeelslid wordt gericht;
  2. het personeelslid beschikt vervolgens over een termijn van minstens dertig dagen om zijn opmerkingen over dit voorstel te formuleren. Het voorstel moet deze termijn vermelden;
  3. vervolgens bezorgt de bevoegde overheid aan het personeelslid het definitieve aanbod tot dading, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door afgifte ervan tegen ontvangstbewijs.

Na het aanbod tot dading, kunnen zich twee situaties voordoen.

  1. Het personeelslid gaat akkoord met het aanbod tot dading, maar vergoedt nadien de overheid niet.
    In dit geval is het bedrag van de schadevergoeding overeengekomen (het personeelslid heeft het aanbod tot dading immers aanvaard) en kan het bedrag worden ingehouden op het loon van het personeelslid zolang deze inhouding niet meer bedraagt dan 1/5e van het bij elke uitbetaling verschuldigd loon na aftrek van de inhoudingen in het kader van de Loonbeschermingswet.

  2. Het personeelslid is niet akkoord gegaan met het aanbod tot dading, omdat het van oordeel is dat het geen opzettelijke, zware of gewoonlijk voorkomende lichte fout heeft begaan, of omdat het niet akkoord is met het bedrag van het aanbod tot dading.
    De enige mogelijkheid die de overheid dan heeft, is een rechtsvordering instellen tegen het personeelslid bij de rechtbank van eerste aanleg. Indien een gerechtelijke procedure wordt opgestart, dient de overheid zich niet meer te houden aan het bedrag dat ze heeft voorgesteld in het aanbod tot dading, maar kan ze dat bedrag aanpassen en eventueel de gehele schade terugvorderen.

---

Heb je nog vragen, inlichtingen, opmerkingen, suggesties, … wij horen die graag!

Wil je verder correct geïnformeerd blijven en een degelijke ondersteuning genieten?
Word lid van het NSPV, de enige representatieve a-politieke vakorganisatie van, voor en door politiemensen! inschrijvingsformulier